In de zorgsector krijgt men de laatste jaren meer en meer te maken met mensen van een andere etniciteit en culturele achtergrond. Dit zal niet verbazen gezien de globalisering en de vluchtelingencrisis. Men is ervan overtuigd dat het verschil in cultuur tussen autochtonen en allochtonen een barrière vormt voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorgsector. Zoals het een socialistische welvaartstaat betaamt, moet iedereen een evenwaardige en kwaliteitsvolle zorgverlening krijgen. Dit kan natuurlijk enkel door rekening te houden met iedere cultuur en de zorgverlening hieraan aan te passen.
Vanuit een kapitalistisch standpunt kan ik me helemaal inleven in deze redenering. Een zorg op maat gemaakt voor ieder individu. Maar wordt de zorgsector in ons land benaderd vanuit een kapitalistische hoek? Onze welvaartstaat zorgt ervoor dat iedereen een ’betaalbare’ zorgverlening krijgt en toegang heeft hiertoe. Van een puur kapitalistische opzet van de zorg is dus geen sprake en dus lijkt het absurd om de zorgverlening zo verregaand aan te passen aan het individu en diens culturele achtergrond.
Om de beleving van de patiënt en de kwaliteit van de zorg te maximaliseren prent men het in de hoofden van de studenten verpleegkunde om de zorg zo veel mogelijk aan te passen aan de patiënt. Op zich is dit niet slecht en draagt dit bij tot een aangenamere opvang bij ziekte. Maar ook hier kan men zich de vraag stellen hoe verregaand deze aanpassingen moeten worden doorgevoerd. De opleiding verpleegkunde vertrekt vanuit handelingen en gebruiken die algemeen aanvaard zijn in onze cultuur. Een verpleegkundige leert dus ook werken volgens deze normen aan de hand van verschillende standaardprocedures. Deze procedures kunnen met mate aangepast worden in sommige gevallen. Maar kan men de zorg zo ver aanpassen aan een individu als men bepaalde aangeleerde handelingen helemaal niet meer mag stellen? Moet men het al onderbezette ziekenhuispersoneel nog meer tijd laten investeren aan de aanpassing naar andere culturen?
Interculturele ’bemiddeling’ zo wordt het geheten. Veel bemiddeling komt er niet aan te pas, het gaat hem vooral over de aanpassing van het ziekenhuispersoneel aan enkele patiënten. De maatschappij draagt bij aan de kosten voor het kunstmatig in leven geroepen beroep van ’intercultureel bemiddelaar’. Extra aandacht en tijd wordt gestoken in individuen die een allochtone cultuur aanhangen. Ik stel me de vraag of iedereen dan wel nog even kwaliteitsvolle zorgen krijgt. En daarbij als de zorgen die verleend worden algemeen aanvaard zijn door onze maatschappij, is het dan niet aan de ‘nieuwe staatsburger’ om zich aan te passen aan de autochtone gebruiken en zich hierbij neer te leggen? Interculturele bemiddeling is naar mijn mening een verspilling van tijd, geld en moeite. Het is niet onze maatschappij die zich moet aanpassen aan allochtone culturen, maar eerder het principe dat de allochtoon zich moet integreren in onze maatschappij en onze gebruiken.
Dixi.
Plektrum, student biomedische laboratoriumtechnologie